[home][inhoud site][Inhoud bovenbouw][practicum][links]

bioplek

streep groen 

Ecologie

studiewijzer 5.5 (5 atheneum)
Antwoorden 1

streep groen

II. Organismen in hun omgeving
  1. Eigen samenvatting
  2. Eigen samenvatting
  3. Eigen samenvatting

  4. De habitat is de woonplek van een bepaalde soort .
    Voorbeeld: de sloot is de habitat van een stekelbaarsje.

  5. Een niche is de plaats die een organisme in een ecosysteem inneemt.
    Dit is in tegenstelling tot habitat een abstract begrip. Ieder organisme stelt zijn specifieke eisen aan de abiotische en biotische factoren in het ecosysteem. Als ergens in Nederland de omstandigheden zodanig zijn dat er een zeearend kan leven, dan zal dat dier daar op den duur komen. Organismen kunnen door de natuurlijke selectie ook zo veranderen dat ze geschikt worden voor een bepaalde niche in een ecosysteem waar nog geen ander organisme voor aanwezig is.

  6. jong systeem
    weinig soorten soms monocultuur
    gevoelig voor plagen
    instabiel
    eenvoudige voedselketens en kringlopen
    grote nettoproductie (groei= toename biomassa)

  7. Vooral het licht

    laag 1 Grootste woudreuzen met brede kronen die het meeste licht opvangen
    laag 2 kleinere bomen + jonge bomen die versneld groeien naar het licht toe.
    laag 3 struiken
    laag 4 kruidlaag
    laag 5 strooisellaag (in een regenwoud zeer dun omdat de organische afvalstoffen zeer snel omgezet worden in mineralen!, die weer snel door de woudreuzen opgenomen worden. De bomen wortelen in een regenwoud dus zeer ondiep!)

    Op de bodem is zo weinig licht dat daar nog maar weinig kan groeien.
    Kiemplanten zullen zo snel mogelijk naar het licht toe groeien.
    Planten groeien in het donker door grotere celstrekking sneller dan in het licht.
    De luchtvochtigheid speelt ook een rol.
    In de onderste lagen is de luchtvochtigheid veel hoger dan in de bovenste lagen.

  8. De tuin is het minst stabiel omdat de mens voortdurend het aantal soorten in bedwang houdt. De sloot wordt ook kunstmatig op een subclimax gehouden door het jaarlijks schonen. Een sloot die aan zijn lot wordt overgelaten verlandt (zie boek) Een oude begroeide muur kan behoorlijk stabiel zijn. Toch zal zo'n muur op den duur begroeit raken met struiken en bomen. De Waddenzee en een diep meer zijn natuurlijke oude systemen in een eindstadium verandering zijn hier gering tenzij er bijvoorbeeld een olietanker leeg loopt.

  9. Successie is opeenvolging van bepaalde ecosystemen in de tijd.
    Bijvoorbeeld: het verlanden van een plas tot een moerasbos of
    Het ontstaan van een bos bij Natuurontwikkeling in de uiterwaarden.
    Heidevelden die dichtgroeien met naaldbomen.
    Duinen: van kaal zand (zandverstuiving) naar begroeiing met struiken/bomen (afhankelijk van de dynamiek)

  10. totaal gemerkt en teruggezet: 30
    teruggevangen 35, waarvan 4 gemerkt

    totale populatie (x) : gemerkt (30) = totaal gevangen (35) : gemerkt gevangen (4)
    30/x = 4/35
    x=35/4* 30 = 262.5
    De totale populatie bestaat uit ongeveer 263 dieren.

  11. Overmatige groei van waterplanten
    Wordt veroorzaakt door eutrofiëring van het water.


  12. In een petrischaal zal de bacteriekolonie eerst exponentieel toenemen.
    ! --> 2 --> 4 --> 8 --> .........
    Zodra het voedsel op is of de geproduceerde afvalstoffen te talrijk worden, zal massale sterfte optreden.

  13. Een J-vormige populatiegroei zal vaker voorkomen dan een S-vormige. Als alleen ruimte beperkend factor is, dan zal een S-vormige groei mogelijk zijn Het aantal bacteriën zal gelijk blijven zodra de hele oppervlakte van de voedingsbodem bedekt is. Ook dan zal de populatie uitsterven als na enige tijd het voedsel op is.

  14. Toename natuurlijke vijanden, gebrek aan voedsel, gebrek aan leefruimte

    De populatie zal in natuurlijke omstandigheden schommelen om bepaald aantal. Dat aantal hangt af van de biotische en abiotische factoren in het ecosysteem. De draagkracht van het systeem t.a.v een bepaalde soort is het aantal organismen van die soort dat gemiddeld in dat systeem kan leven.
    Stel dat in een bepaald gebied na een S-vormige populatiegroei het aantal koolmezen gemiddeld 125 bedraagt, dan is dat de draagkracht.


  15. Deze planten moeten zich makkelijk en snel kunnen verspreiden. Ze kunnen ook dikwijls goed tegen extreme omstandigheden (groot tolerantiegebied). Veel pioniers hebben ook een snelle kieming en groei.
    pioniers
    pioniersvegetatie
    pioniersplanten

  16. mossen en korstmossen --> eenjarige kruiden --> twee- en meerjarige kruiden -> struiken en bomen

  17. ondergedoken waterplanten in diepe plas,
    dode waterplanten vormen humuslaag in plas--> plas wordt ondieper --> er komen moerasplanten
    verdere humusvorming --> plas nog ondieper --> vestiging landplanten kruiden
    vestiging struiken en bomen (moerasbos)

  18. biomassa blijft gelijk
    stabieler systeem (minder gevoelig voor verstoring)
    ingewikkeld voedselnet (veel voedselketens)
    gesloten kringlopen
    stabiele populatiegroottes (geen grote schommelingen)

streep groen

terug